De faciliteitenregeling

Terug naar het overzicht

Wat zijn taalfaciliteiten?

Taalfaciliteiten zijn een wettelijke uitzondering op de grondwettelijke indeling van het Belgisch grondgebied in vier territoriaal afgebakende taalgebieden. Ze vormen een afwijking op de algemene regel van eentaligheid binnen een homogeen taalgebied. Een inwoner van een faciliteitengemeente heeft de mogelijkheid om in zijn contacten met overheidsdiensten over te schakelen naar een andere landstaal dan de bestuurstaal van het gebied. Deze regeling doet geen afbreuk aan het principieel eentalig karakter van het taalgebied waartoe die gemeenten behoren. Dit wil zeggen dat de bepalingen die het gebruik van een andere taal toestaan niet tot gevolg mogen hebben dat er geraakt wordt aan de voorrang van het Nederlands, die wordt gewaarborgd door art. 4 van de Grondwet (Grondwettelijk Hof, arrest 26/98 van 10 maart 1998).

Wie in de randgemeenten van het faciliteitenregime gebruik wil maken, moet dit uitdrukkelijk aan de betrokken dienst vragen.

Waar gelden de taalfaciliteiten ?

De 27 faciliteitengemeenten worden ingedeeld in 4 categorieën:

  • de randgemeenten
    Dit zijn zes Vlaams-Brabantse gemeenten gelegen in de rand rond Brussel: Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel en Wezembeek-Oppem, met faciliteiten voor de Franstalige inwoners.
  • de taalgrensgemeenten
    Deze gemeenten liggen langsheen de taalgrens in de provincies Henegouwen, Limburg, Oost-Vlaanderen, Vlaams-Brabant en West-Vlaanderen. Het betreft 4 Franstalige taalgrensgemeenten (Edingen, Komen-Waasten, Moeskroen en Vloesberg) en 6 Nederlandstalige (Bever, Herstappe, Mesen, Ronse, Spiere-Helkijn en Voeren), met faciliteiten voor de Nederlandstalige of Franstalige inwoners naargelang het taalgebied waarin de gemeente ligt.
  • 9 gemeenten in het Duitse taalgebied
    Het betreft de gemeenten Amel, Büllingen, Burg-Reuland, Bütgenbach, Eupen, Kelmis, Lontzen, Raeren en Sankt-Vith, met faciliteiten voor Franstalige inwoners.
  • 2 gemeenten uit het Malmédyse
    Malmédy en Waimes, met faciliteiten voor Duitstalige inwoners

Vlaamse Rand en randgemeenten

In de Vlaamse Rand zijn niet alle gemeenten ‘randgemeenten’.

Randgemeenten

De zogenoemde ‘randgemeenten’ worden opgesomd in artikel 7 van de Taalwet bestuurszaken. Het zijn Vlaams-Brabantse gemeenten, gelegen aan de rand van Brussel, maar met een speciaal taalstatuut.

Het betreft de gemeenten Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel en Wezembeek-Oppem.

Zij vormen een aparte groep binnen de faciliteitengemeenten en werden aanvankelijk, bij de definitieve vastlegging van de taalgebieden, ingedeeld in een afzonderlijk administratief arrondissement. De toenmalige (unitaire) provincie Brabant werd toen immers ingedeeld in de arrondissementen Leuven, Halle-Vilvoorde, Nijvel, Brussel en het ‘arrondissement randgemeenten’. Met de staatshervorming van 1970, werd dit arrondissement opgeheven door de indeling in 4 taalgebieden op te nemen in de Grondwet.

Concreet werd de provincie Brabant gevormd door gemeenten uit het Nederlandse en het Franse taalgebied en het tweetalige taalgebied. Brabant werd op 1 januari 1995 gesplitst in de provincies Vlaams-Brabant en Waals-Brabant. De Brusselse gemeenten werden niet meer ingedeeld bij een provincie.

Vlaamse Rand

Het concept ‘Vlaamse Rand’ verwijst naar een groter aantal gemeenten, die of grenzen aan een gemeente van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of aan een van de zes randgemeenten.

De Vlaamse Rand is geen bestuurlijke indeling als dusdanig zoals de provincies, gemeenten of arrondissementen. Wel is er, volgens de Vlaamse regering, in die gemeenten nood aan een geïntegreerde aanpak, rekening houdend met hun specifieke context van taaldiversiteit, internationalisering en suburbanisatie. Die aanpak wordt geconcretiseerd door samenwerking tussen de provincie Vlaams-Brabant, vzw de Rand en de Vlaamse Overheid.

In totaal gaat het om 19 gemeenten, nl.

  • de 6 randgemeenten met speciaal taalstatuut
  • en 13 taalhomogene gemeenten: Asse, Beersel, Dilbeek, Grimbergen, Hoeilaart, Machelen, Meise, Merchtem, Overijse, Sint-Pieters-Leeuw, Tervuren, Vilvoorde en Zaventem.

Die gemeenten worden op hun beurt onderverdeeld in vier subgroepen: tewerkstellingsgemeenten, residentiële gemeenten, semi-urbane gemeenten en semi-rurale gemeenten.

Waar komt de term vandaan?

De benaming "faciliteiten" is geen wettelijke term, maar veeleer een algemene benaming voor de uitzonderingsrechten die de taalminderheden genieten op het grondgebied van een van de drie homogene taalgebieden.
De term was al sporadisch opgedoken tijdens de parlementaire debatten bij de voorbereiding van de taalwet van 1932. Hij zou vervolgens geïntroduceerd zijn door J. Verroken, volksvertegenwoordiger voor de toenmalige C.V.P., tijdens de werkzaamheden in het Harmelcentrum.

Het was de bedoeling een duidelijk onderscheid te maken tussen de verschillende stelsels die de taalwet van 1932 bood en het nieuwe concept waarbij het principe "streektaal is gelijk aan bestuurstaal" een van de pijlers was. De minister van Binnenlandse Zaken en indiener van het ontwerp, A. Gilson, gaf de voorkeur aan een "stelsel van gastrechten". In het dagelijks taalgebruik en in de vakliteratuur bleef de term verwijzen naar de taalminderheidsrechten die uiteindelijk in de Taalwet bestuurszaken werden vastgelegd.

In de gecoördineerde wetten komt het woord "faciliteiten" niet voor. Er is wel sprake van "een eigen regeling" of "een speciale regeling" in het geval van de randgemeenten (art. 7 Taalwet bestuurszaken) en van "een speciale regeling ter bescherming van hun minderheden" in het geval van de gemeenten uit het Duits taalgebied, de gemeenten uit het Malmédyse en de taalgrensgemeenten (art. 8 Taalwet bestuurszaken).

Wat is de bedoeling van de faciliteiten?

Er is altijd discussie blijven bestaan over het uitdovend of blijvend karakter van de taalfaciliteiten. In de vakliteratuur wordt dit meestal verklaard door te verwijzen naar het feit dat de wet het resultaat was van een moeizaam behaald compromis.

De onderhandelingen leidden uiteindelijk tot de Taalwet bestuurszaken van 2 augustus1963. Daarbij werd enerzijds het territorialiteitsbeginsel, dat al aanwezig was in de vroegere taalwetten van 1921 en 1932, behouden en zelfs versterkt door de duidelijke keuze voor taalhomogene gebieden. Anderzijds bleef het personaliteitsbeginsel een belangrijk gegeven voor de taalregeling van bepaalde aangelegenheden.

Hoewel bij de onderhandelingen de visies mijlenver uit elkaar stonden, bleek een meerderheid mogelijk over het belangrijke beginsel van de gebiedshomogeniteit en het behoud van de culturele gaafheid van beide volksgemeenschappen.

De discussie “uitdovend versus permanent“ is onlosmakelijk verbonden met het debat over de doelstelling van het faciliteitenstelsel: bevordering van de integratie (en dus op termijn uitdovend) of bescherming van de minderheid (en bijgevolg definitief toegekende bescherming).

Begin jaren 2000 voerde het Centrum voor de Interdisciplinaire Studie van Brussel van de VUB in opdracht van de provincie Vlaams-Brabant een onderzoek uit naar de impact van het faciliteitenstelsel in de randgemeenten. In de enquête verbonden aan dit onderzoek werd o.a. gepolst naar het aspect 'doelstelling van de faciliteiten' bij inwoners van de 6 randgemeenten en van 3 controlegemeenten waar de faciliteitenregeling niet van toepassing is.

Meer informatie over de taalsituatie in de rand rond Brussel vindt u thans in de taalbarometeronderzoeken van het Brussels Informatie-, Documentatie- en Onderzoekscentrum BRIO. In opdracht van de Vlaamse overheid voerde prof. R. Janssens in 2014 en in 2019 onderzoek uit naar het taalgebruik en taalverwerving in de Vlaamse Rand, waarbij evoluties in taalgedrag in kaart worden gebracht.

Wat verstaat men onder ‘grondwettelijke betonnering’ van de faciliteiten?

Dat de taalfaciliteiten ‘gebetonneerd’ liggen in de Grondwet betekent dat ze alleen aangepast kunnen worden met een bijzondere meerderheidswet die gestemd moet worden in Kamer en Senaat. Ook de termen 'verankerd' of 'vergrendeld' worden in dit verband soms gebruikt.

Verschillende auteurs benadrukken dat dit het faciliteitenregime geen grondwettelijke status verleent. Hiermee wordt bedoeld dat de regeling zelf niet in de Grondwet opgenomen werd, anders dan bijvoorbeeld de indeling in taalgebieden met de aanwijzing van de officiële taal/talen per taalgebied, die in 1970 in artikel 4 van de Grondwet werd ingeschreven. Pogingen om de faciliteitenregeling ook te vermelden in de Grondwet werden steevast door de grondwetgever afgewezen. De faciliteitenregeling komt in de Grondwet ter sprake bij de bevoegdheidsverdeling inzake taalgebruik tussen de verschillende entiteiten van de federale staat. Ze heeft dus een wettelijke grondslag (weliswaar goed te keuren via een bijzondere meerderheid - art. 129 Grondwet) en moet bijgevolg grondwetsconform worden geïnterpreteerd. Dit betekent dat bij de toepassing van dit bijzondere systeem rekening wordt gehouden met de grondwettelijke voorrang van de taal van het gebied.

Welke categorieën taalfaciliteiten zijn er?

Het regime van de taalfaciliteiten valt uiteen in vier deelregimes. Men onderscheidt:

  • het regime van het Duitse taalgebied (artikel 8, 1°, Taalwet bestuurszaken)
  • het regime van het ‘Malmédyse’ (artikel 8, 2°, Taalwet bestuurszaken)
  • het regime van de taalgrensgemeenten (artikel 8, 3°-10°, Taalwet bestuurszaken)
  • het regime van de randgemeenten (artikel 7, Taalwet bestuurszaken)

De adjunct van de gouverneur is bevoegd voor de randgemeenten, ook faciliteitengemeenten genoemd.