Taalwetgeving in het bedrijfsleven

Activiteitenverslag 2014-2015

Terug naar het overzicht

In de periode die dit activiteitenverslag bestrijkt, behandelde de dienst verschillende dossiers die betrekking hebben op het taalgebruik in het zogenoemde bedrijfsleven. Dit laatste begrip wordt hier in ruime betekenis opgevat, vermits er ook vragen rezen over (de implicaties van) het taalgebruik door overheidsbedrijven zoals de NMBS en Belgacom (thans Proximus).

De wetgeving over het taalgebruik in het bedrijfsleven is voor een deel opgenomen in de taalwet bestuurszaken. Het betreft enerzijds voorschriften die vastleggen in welke taal de sociale betrekkingen tussen de werkgever en de werknemer moeten verlopen, en anderzijds, in welke taal een bedrijf de wettelijk verplichte documenten moet opstellen.

Contacten overheid – bedrijven

Er rijzen regelmatig vragen over de taal die gebruikt moet worden wanneer er contacten ontstaan tussen de bedrijfswereld en een administratie.

Zo vroeg een ambtenaar uit een randgemeente, in februari 2014, aan de adjunct van de gouverneur of men het Frans mag gebruiken bij contacten met verenigingen. De betrokken ambtenaar aarzelde hierover, omdat in de randgemeente in kwestie ’kleine’ taalfaciliteiten gelden.

Vooreerst werd artikel 25 van de taalwet bestuurszaken in herinnering gebracht. Op basis daarvan gebruiken de gemeentelijke diensten van de randgemeenten de taal van de particulier, voor zover die het Nederlands of het Frans is. Ook wees de adjunct van de gouverneur erop dat de VCT meermaals geoordeeld had dat voor de betrekkingen tussen de administratieve diensten en de private sector het woord ‘particulier’ zowel op de private ondernemingen slaat als op de particulieren in de strikte zin van het woord. De Commissie herhaalde immers in verscheidene adviezen dat “wanneer ze gevestigd zijn in gemeenten met speciale taalregeling, […] private bedrijven, al dan niet van commerciële aard, voor hun betrekkingen met openbare diensten, gelijkgesteld [worden] met particulieren”.23

Taalfaciliteiten moeten dus worden toegekend aan particulieren, d.w.z. burgers, vzw’s en private bedrijven. Dat aan een bedrijf of een vzw gevestigd in een randgemeente in het Frans moet worden geantwoord, indien zij dit wensen, valt trouwens a contrario af te leiden uit de wettekst zelf. Zo specificeert artikel 25 SWT dat de randgemeenten aan een privaat bedrijf, dat in een gemeente zonder speciale regeling gevestigd is, antwoorden in de taal van die gemeente. Dit geldt bijgevolg niet voor de private bedrijven gevestigd in de randgemeenten. Er wordt duidelijk alleen een uitzondering gemaakt voor de bedrijven die gevestigd zijn in de gemeenten zonder speciale taalregeling.24

Voetnoten:

23 VCT 11 juni 1998, advies nr. 28.258 (met verwijzing naar adviezen 512 van 26 mei 1966, 779 van 16 december 1965, 1.872 van 22 juni 1967, 4.066 van 6 mei 1976, 25.138 van 1 december 1994); VCT 21 oktober 1999 advies nr. 30.344 – 31.066 – 31.011; VCT 20 november 2009, advies nr. 40.123.

24 Zie o.a. VCT advies 40.122 van 17 december 2010.

Het leed met andere woorden geen twijfel dat de betrokken ambtenaar bij schriftelijke en mondelinge contacten met verenigingen het Frans mocht en zelfs moest gebruiken, indien dat gevraagd werd.

Het verschil tussen kleine en grote faciliteiten waarnaar de ambtenaar had verwezen in de vraag om advies, betreft de taalkennis van de gemeentelijke ambtenaren en de taal waarin een akte moet worden opgesteld, en had geen impact op de situatie in kwestie. Meer informatie over kleine en grote taalfaciliteiten is overigens terug te vinden op de website van de dienst.25

Voetnoot :

25 Het betreft de rubriek ‘Faciliteitenregeling randgemeenten', raadpleegbaar via Over faciliteiten

In juni 2015 werd aan de adjunct van de gouverneur gevraagd of de voorzitter van een paritair comité26 (die ambtenaar van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg is) geldig een Franstalige brief over het overleg tussen werknemers en werkgevers kan richten aan een onderneming die gevestigd is in een randgemeente, en die haar statuten in het Nederlands liet publiceren. Zo neen, is die brief dan nietig?

Wat betreft de voorgeschreven taal, zou de brief – in de veronderstelling dat de onderneming al eerder in het Frans met de bewuste dienst had gecommuniceerd – te duiden zijn als een voortzetting van een tot dusver in het Frans verlopen ‘betrekking met een particulier’. Dergelijk gebruik van het Frans is helemaal niet problematisch. Zogenoemde centrale diensten, inclusief de centrale diensten van de gedecentraliseerde overheidsdiensten, gebruiken volgens de taalwet bestuurszaken in hun betrekkingen met particulieren het Nederlands, Frans of Duits, ongeacht de woonplaats van de particulier (art. 41, §1 SWT).

De systematiek van de taalwet bestuurszaken brengt met zich mee dat, wanneer een overheidsdienst daarentegen het initiatief neemt tot contact met een inwoner uit het Nederlandse taalgebied, hij in principe het Nederlands gebruikt (ook) wanneer die taalaanhorigheid (niet) valt af te leiden (bv. uit de taal waarin de statuten werden neergelegd). Een en ander volgt uit het zogenoemde territorialiteitsbeginsel dat er op neerkomt dat de streektaal de bestuurstaal is.

Zoals hierboven uitgelegd, worden de private bedrijven in de randgemeenten gelijkgesteld met particulieren, en hetzelfde geldt voor de vennootschappen.

Ook verwees de adjunct van de gouverneur naar artikel 58 SWT en de geldende rechtspraak, waaruit blijkt dat een document dat niet volgens de bepalingen van de taalwet bestuurszaken werd opgesteld, nietig is, maar steeds vervangen kan worden door een rechtsgeldig document.

Voetnoot :

26 Wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.

Huur-/Bezettingscontracten tussen overheid en particulier

Medio april 2014 contacteerde een medewerker van een vastgoeddepartement van de NMBS de dienst met de vraag welke taal moet worden gebruikt bij het opmaken van overeenkomsten inzake de verhuur of de bezetting van onroerend goed van de NMBS aan/door particulieren.

Of de taalwet bestuurszaken van toepassing is en welke taal zij zo nodig voorschrijft, hangt inderdaad af van de kwalificatie van de betrokken actoren en de aard van de communicatie. Vooreerst valt de NMBS als overheidsbedrijf onder de taalwet bestuurszaken, en de concrete regels die tot stand gekomen overeenkomsten beheersen, doen hier geen afbreuk aan. De taalwetgeving is immers van openbare orde.

Afhankelijk van de situatie wordt de NMBS nu eens wel, en dan weer niet opgevat als een zogenoemde ‘centrale dienst’. Haar werkkring bestrijkt immers het ganse land. Op basis van artikel 41 van de taalwet bestuurszaken gebruiken de centrale diensten voor hun betrekkingen met particulieren een van de drie talen waarvan de betrokkenen zich hebben bediend.

Ook indien de dienst in kwestie beschouwd wordt als een zogenoemde ‘uitvoeringsdienst van een centrale dienst’, blijft de regeling zoals die geldt voor de centrale diensten (art. 44, 44bis, en 46, 46bis SWT) van toepassing.

In de situatie die de vraagsteller aanhaalde, viel de te Hasselt gevestigde afdeling echter te kwalificeren als een zogenoemde gewestelijke dienst waarvan de werkkring gemeenten met een speciale regeling uit het Nederlandse taalgebied bestrijkt en waarvan de zetel in het Nederlandse taalgebied (in casu Hasselt) gevestigd is. In dat geval moeten de bepalingen van artikel 34, §1, 1ste lid, a SWT worden toegepast.

Dergelijke diensten gebruiken in hun betrekkingen met particulieren de taal die de plaatselijke diensten van de woonplaats van de particulier moeten gebruiken in hun contacten met de burger. Artikel 25 SWT schrijft daarbij voor dat de plaatselijke diensten in de randgemeenten de taal van de betrokkene gebruiken, voor zover die taal het Nederlands of het Frans is.

Betrekkingen met inwoners uit een randgemeente zullen hoe dan ook naar keuze van laatstgenoemden in het Nederlands of het Frans verlopen. Volledigheidshalve verwees de adjunct van de gouverneur naar de zogenoemde omzendbrief Keulen die, zoals bekend, voorschrijft dat diensten zich eerst in het Nederlands tot een particulier richten en dat de contacten enkel op uitdrukkelijk verzoek van de particulier in het Frans kunnen verlopen.

Het feit dat een inwoner zich op eigen initiatief in het Frans uitdrukt, volstaat hiertoe. Doorslaggevend is uiteraard dat de particulier in kwestie gevestigd is in een randgemeente. Op die basis heeft hij immers het recht om zijn betrekkingen met elke entiteit die aan de taalwet bestuurszaken onderworpen is in het Nederlands of het Frans aan te knopen en te onderhouden, naar keuze.

Dit is ook het geval indien een bedrijf uit een randgemeente een contract zou willen afsluiten met de in Hasselt gevestigde afdeling. Zoals hierboven al vermeld, worden private bedrijven uit de randgemeenten voor hun betrekkingen met openbare diensten immers gelijkgesteld met particulieren. Die bedrijven hebben kortom het recht om de taal te kiezen (lees: het Nederlands of het Frans) die hun cont(r)acten met de NMBS beheerst.

In februari 2014 vroeg een randgemeente of, en zo ja in welke mate, men taalgebruiksvoorwaarden kan koppelen aan het uitbaten van gemeentelijke sportaccommodatie, bijvoorbeeld wanneer een particulier gemeentelijke terreinen zou willen gebruiken om er privélessen en tornooien te organiseren.

Meer bepaald vroeg het betrokken bestuur of de gemeente kan eisen dat die particulieren publiciteit voeren en lessen aanbieden in het Nederlands én het Frans, zodat alle taalgroepen er terecht kunnen om aan sportactiviteiten deel te nemen.

Dergelijke kwesties zouden eventueel via een gebruiksovereenkomst kunnen worden geregeld. Het gebruiksrecht op gemeentelijke terreinen dat geregeld wordt via huurovereenkomsten zou dan afhankelijk gemaakt kunnen worden van de naleving van clausules die in zekere mate de toegankelijkheid waarborgen ten aanzien van inwoners uit beide taalgemeenschappen.

De vraag betreft echter een gevoelig onderwerp, vermits ze rechtstreeks raakt aan de in artikel 30 van de Grondwet verankerde taalvrijheid, die bepaald verstrekkend is. Zo lezen we in de destijds verrichte studie van Professor Veny dat “[d]e taalvrijheid zoals gegarandeerd in artikel 30 van de Grondwet absoluut en algemeen [is]. Het is de (gemeentelijke) overheid verboden het taalgebruik van particulieren in private contacten te regelen. Een contractueel optreden kan de (gemeentelijke) overheid niet laten ontsnappen aan die dwingende positiefrechtelijke regel.”27

Voorts vermeldt de studie hoe de grondwettelijke taalvrijheid verhindert dat een overheid via indirecte weg datgene zou doen wat niet rechtstreeks mogelijk is: “Indien artikel 30 van de Grondwet eraan in de weg staat dat de (gemeentelijke) overheid rechtstreeks het taalgebruik regelt en voorwaarden oplegt, volgt daaruit evenzeer dat dezelfde (gemeentelijke) overheid evenmin onrechtstreeks, op grond van de privaatrechtelijke bevoegdheden die ze put uit haar eigendomsrecht van het openbaar domein, kan optreden.”

Hieruit blijkt dat het hoogst onzeker is of men op een rechtsgeldige manier taalvoorwaarden kan koppelen aan het sluiten van een gebruiksovereenkomst van gemeentelijke accommodatie met een particulier(e vereniging).

Voetnoot:

27 L. Veny, Taalgebruik in het Nederlandse taalgebied. Vernederlandsing van het straatbeeld, 2007, p. 47, raadpleegbaar via 

Veny L Taalgebruik in het Nederlandse taalgebied. Vernederlandsing van het straatbeeld