Taalkennisvereisten in de Taalwet bestuurszaken

(federale regeling)

Terug naar het overzicht

Algemene principes

De Taalwet bestuurszaken legt een aantal verplichtingen inzake taalkennis op aan het overheidspersoneel. Die gelden voor statutaire en contractuele tewerkstelling.

De federale regeling geldt, op basis van artikel 129, § 2 van de Grondwet, o.a. voor het personeel van de federale diensten en de administratieve diensten die gevestigd zijn in een gemeente in het Duitstalige gebied, in een taalgrens- of randgemeente of in een gemeente van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Verplichte kennis van de bestuurstaal

Niemand mag tot een ambt of betrekking worden benoemd of bevorderd indien hij de taal van het gebied waar zijn dienst gevestigd is niet kent. De taalkennis wordt in principe afgeleid uit de vereiste diploma's die toegang geven tot de betrekking. Is dit niet het geval, dan moet men zijn taalkennis vooraf bewijzen. Dit kan via een taalcertificaat uitgereikt door Selor. De kennis van de bestuurstaal wordt dan bewezen door het afleggen van een taalexamen ‘artikel 7’ zoals vastgelegd door het KB van 8 maart 2001 tot vaststelling van de voorwaarden voor het uitreiken van de bewijzen omtrent de taalkennis voorgeschreven bij artikel 53 van de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken samengevat op 18 juli 1966. In het KB van 8 maart 2001 wordt het programma van de taaltesten vastgelegd. De moeilijkheidsgraad varieert naargelang het functieniveau.

Verplichte kennis tweede landstaal voor bepaalde functies

    Voor bepaalde functies moet ook de kennis van een tweede landstaal worden aangetoond. Dit bewijs van taalkennis kan eveneens via een taalcertificaat van Selor worden geleverd.

    Bevoegde instantie

    In principe is alleen de gedelegeerd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid - Selor - gemachtigd om die taalbewijzen uit te reiken.

    Voor meer informatie: https://selor.be/nl/

    Bevoegde instantie – Selor

    In principe is alleen de gedelegeerd bestuurder van het selectiebureau van de federale overheid - Selor - gemachtigd om die taalbewijzen uit te reiken.

    Selor maakt deel uit van de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning.

    Indien de kennis van de bestuurstaal niet blijkt uit het aanwervingsdiploma, dan kan ze worden aangetoond aan de hand van een taalexamen ‘artikel 7 van het KB van 8 maart 2001’ bij Selor. De moeilijkheidsgraad van dit examen varieert naargelang het niveau van het diploma dat vereist is voor de betrekking.

    Selor baseert de taaltesten op het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen, maar test enkel de niveaus B1, B2 en C1. Via deze testen wordt de praktische kennis van een taal in functie van de betrekking nagegaan.

    Meer informatie:

    Monopolie-Exclusiviteit voor Selor

    Artikel 53 van de Taalwet bestuurszaken duidt Selor aan als enige bevoegde dienst om taalcertificaten af te leveren wanneer de vereiste taalkennis van de bestuurstaal (of een tweede landstaal) niet kan worden aangetoond via het aanwervingsdiploma.

    Dat Selor zo de exclusiviteit kreeg om de vereiste taalkennis voor een job bij de overheid te certificeren, moet genuanceerd worden.

    De Taalwet bestuurszaken bevat een afwijkende regeling voor de lokale besturen van de taalgrensgemeenten. Zij organiseren op basis van artikel 15, § 2 van die wet immers zelf taalexamens, weliswaar onder toezicht van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Die examens betreffen zowel de kennis van de bestuurstaal als die van de tweede landstaal.

    Het Grondwettelijk Hof oordeelde in zijn arrest 65/2006 dat artikel 53 een lacune bevat door niet te voorzien in een vrijstelling voor het onderwijzend personeel van een Franstalige basisschool in een randgemeente. Dat kan volgens het Hof de kennis van de bestuurstaal Nederlands ook bewijzen aan de hand van een taalkennisbewijs (grondige kennis verplichte tweede taal Nederlands) verstrekt door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap die is opgericht in het kader van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs.

    De ‘monopolie’-situatie kwam de laatste jaren onder druk te staan door de toenemende internationalisering van onze maatschappij en door het EU-lidmaatschap.

    Het Europees Hof van Justitie veroordeelde België op 5 februari 2015 in de zaak C-317/14, omdat Europese sollicitanten de taalkennis die vereist is voor een job in een plaatselijke overheidsdienst alleen met een Selor-examen konden bewijzen. Het principe van het vrij verkeer van personen kwam hierdoor in het gedrang, aldus het Hof. De wetgeving werd door de verschillende bevoegde overheden dan ook aangepast, zodat voortaan de taalkennis ook aan de hand van andere attesten kan worden aangetoond, althans wat betreft de tewerkstelling in de plaatselijke besturen.

    Het is dan ook belangrijk dat kandidaten (met een aanwervingsdiploma dat niet in de bestuurstaal werd uitgereikt) voor een vacature bij een overheidsdienst zich voldoende informeren hoe zij de vereiste taalkennis kunnen aantonen.

    Taalkennisvereisten en het principe van vrij verkeer van personen

    Wie in België aan de slag wil bij een gemeentebestuur moet zijn of haar kennis van de bestuurstaal bewijzen. Meestal gebeurt dit aan de hand van (de taal van) het diploma dat voor de betrekking vereist is. Is dit niet het geval, dan kunnen kandidaten de vereiste taalkennis aantonen met een taalattest verstrekt door Selor, het selectiebureau van de federale overheid.

    Hierdoor miskent België volgens de Europese Commissie zijn verplichtingen inzake het vrij verkeer van werknemers zoals vervat in artikel 45 VWEU en verordening nr. 492/2011 van het Europees Parlement. Het vrij verkeer van werknemers houdt immers in dat lidstaten geen drempels creëren die het niet-Belgische Europese onderdanen moeilijker maken om mee te dingen naar een Belgische betrekking.

    Het Hof van Justitie volgde de redenering van de Europese Commissie en veroordeelde België. Doordat kandidaten voor een betrekking in een Franstalige of Duitstalige plaatselijke dienst alleen met een Selorexamen hun taalkennis kunnen bewijzen, hinderde België het vrij verkeer van werknemers die geen Belg zijn. Zij moeten immers onevenredige inspanningen doen om te voldoen aan de toelatingsvoorwaarden (o.a. verre verplaatsingen...).

    De verschillende bevoegde overheden pasten dus hun wetgeving ter zake aan waardoor kandidaten en personeelsleden van lokale besturen voortaan hun taalkennis ook kunnen aantonen aan de hand van andere taalkennisbewijzen dan Selor-certificaten. Het gaat om:

    • het decreet van 18 november 2011 van de Vlaamse Gemeenschap dat geldt voor de taalhomogene gemeenten in Vlaanderen
    • het decreet van 7 november 2013 van de Franse Gemeenschap dat geldt voor de taalhomogene gemeenten in Wallonië
    • de wet van 21 april 2016 die van toepassing is in de gemeenten van het Duitstalige gebied.

    De wet van 21 april 2016 voorzag echter niet in een soortgelijke afwijkingsmogelijkheid voor de plaatselijke diensten van een Brusselse gemeente of van een faciliteitengemeente. Een Brusselse gemeente diende dan ook een beroep in bij het Grondwettelijk Hof. Dat oordeelde in zijn arrest 109/2017 van 5 oktober 2017 dat de federale overheid daardoor een verschil in behandeling had gecreëerd dat niet verzoenbaar is met de beginselen van het vrije verkeer van werknemers en met de regels van gelijkheid en niet-discriminatie. Het Grondwettelijk Hof vernietigde artikel 2 van de wet van 21 april 2016 in de mate dat het kandidaten of personeelsleden van de Brusselse gemeenten niet toelaat om via de in die wet vermelde mogelijkheden hun taalkennis aan te tonen.