Taalkennisbewijzen overheidspersoneel

Terug naar het overzicht

De wetgever heeft het nodig geacht om taalkennisvoorwaarden te stellen in verschillende aangelegenheden: onderwijs, bestuurszaken, leger, justitie… Doorgaans zijn ze verbonden aan de uitoefening van een job. De taalkennis is dan een aanwervingsvoorwaarde voor een betrekking bij de overheid.

Taalkennis kan ook een voorwaarde zijn om een bepaald beroep of een bepaalde activiteit te mogen uitoefenen en is dan een vergunnings- of erkenningsvoorwaarde. In sommige gevallen is het een vestigingsvoorwaarde.

Verder kan taalkennis ook een subsidiëringsvoorwaarde zijn.

In deze rubriek vindt u meer informatie over de taalkennisvoorwaarden voor een job bij de ‘klassieke’ overheidsdiensten en in onderwijsinstellingen die opgericht zijn door een overheid.

Algemene principes

De tewerkstelling bij de overheid wordt op het vlak van taalgebruik, en bijgevolg ook van taalkennis, voornamelijk beheerst door: 

  • de Taalwet bestuurszaken
    In die context hebben we het over de bestuurstaal’.
    Kandidaten voor een betrekking bij een overheidsdienst moeten hun kennis van de bestuurstaal (streektaal) aantonen. Concreet moeten de ambtenaren die werken in een overheidsinstelling die gevestigd is in het Nederlandse taalgebied, hun kennis van het Nederlands bewijzen. Wanneer de instelling gevestigd is in het Franse taalgebied, is dit het Frans; in het Duitse taalgebied het Duits en in het Brussels Gewest het Nederlands of het Frans.
    In bepaalde diensten moeten (sommige) ambtenaren daarnaast ook de kennis van een tweede landstaal aantonen.

Taalwet bestuurszaken (SWT), artikel 7

  • de Taalwet onderwijs
    In die context hanteren we de term 'onderwijstaal'.
    Wie in het onderwijs wil werken, moet zijn kennis van de onderwijstaal aantonen. Die valt in principe samen met de taal van het gebied.
    Wanneer de onderwijstaal verschilt van de bestuurstaal en men werkt in een onderwijsinstelling opgericht door de overheid, moet men ook de kennis van de bestuurstaal aantonen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor het onderwijzend personeel van de Franstalige gemeentelijke basisscholen van de randgemeenten en de taalgrensgemeenten.

Wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs

  • de Taalwet gerechtszaken
    In die context hanteren we de term gerechtstaal’.
    Het taalgebruik in de gerechtshoven wordt geregeld door de federale wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken. Deze wet bevat ook voorschriften in verband met de taalkennis van de magistraten, het gerechtspersoneel en de notarissen.

    Omdat de adjunct van de gouverneur op het vlak van de gerechtstaal geen bevoegdheden heeft, bevat onze site geen verdere informatie hierover.

Wet van 15 juni 1935 op het gebruik van de talen in gerechtszaken

Bevoegdheid taalgebruik & taalkennis

Taalgebruik en taalkennis zijn twee verschillende concepten, hoewel ze in elkaars verlengde liggen.
Volgens het Grondwettelijk Hof en de Raad van State (afdeling wetgeving) verhindert de grondwettelijke taalvrijheid in de private sfeer niet dat er taalkennisvoorwaarden kunnen worden opgelegd. De burger moet wel vrij blijven om de taal van zijn eigen keuze te gebruiken.
Wanneer de Grondwet toelaat dat een bepaalde overheid het gebruik van de talen regelt, houdt dit ook in dat die overheid bevoegd is om taalkenniseisen uit te vaardigen. Dit is o.a. het geval voor bestuurszaken, onderwijs of gerecht.