Er is de laatste jaren heel wat te doen geweest over de certificaten of attesten waarmee het onderwijzend personeel van de Franstalige gemeentelijke basisscholen in de randgemeenten zijn taalkennis kan aantonen. Deze leerkrachten moeten immers bij hun aanwerving zowel de kennis van het Frans (onderwijstaal) als van het Nederlands (bestuurstaal) bewijzen. Vooral het aantonen van de kennis van het Nederlands stelde tal van problemen.
In de vorige activiteitenverslagen kwamen de verschillende aspecten van deze problematiek uitgebreid aan bod.13 Hoewel er in de periode 2014-2015 geen specifieke vragen meer over werden gesteld, wenst de adjunct van de gouverneur toch nog even deze problematiek aan te kaarten naar aanleiding van een nieuwe uitspraak van het Grondwettelijk Hof, begin 2015, op een prejudiciële vraag van de Raad van State.
Voetnoot 13:
Activiteitenverslag van de dienst van de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, 2012-2013, Taalkennisvereisten, p 28-30;
Activiteitenverslag van de dienst van de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, 2010-2011, Taalwetgeving en het overheidspersoneel, p 62-67;
Activiteitenverslag van de dienst van de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, 2008-2009, Taalwetgeving en het overheidspersoneel, p 16-18;
Activiteitenverslag van de dienst van de adjunct van de gouverneur van de provincie Vlaams-Brabant, 2005-2007, Over de toepassing van de taalwetgeving en taalkennis van het overheidspersoneel, p 33-38.
We brengen de vorige standpunten even in herinnering.
In 200614 oordeelde het Grondwettelijk Hof dat het onderwijzend personeel van de Franstalige gemeentelijke basisscholen in de randgemeenten voor aanwerving of benoeming wel degelijk onderworpen is aan de vereisten van artikel 23 en 27 van de taalwet bestuurszaken. Deze uitspraak beëindigde een jarenlange discussie en bevestigde dat die leerkrachten ook de kennis van het Nederlands moeten aantonen.
Het Hof vond het echter onevenredig om een Selor-attest Nederlands te eisen van kandidaten die een getuigschrift ‘grondige kennis verplichte taal Nederlands in het lager onderwijs’ hebben, dat werd uitgereikt door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap ingesteld ter uitvoering van artikel 15 van de wet van 30 juli 1963 houdende taalregeling in het onderwijs.
Het Hof stelde ook dat artikel 53 van de taalwet bestuurszaken de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt doordat het niet in een aangepaste regeling voorziet voor deze leerkrachten. Het Hof achtte het inderdaad onverantwoord om voor hen dezelfde eisen te stellen betreffende het niveau van de kennis van de bestuurstaal als voor de schooloverheden en de andere gemeentelijke ambtenaren. Deze leerkrachten worden immers aangeworven om in het Frans onderwijs te verstrekken in scholen waarvan de onderwijstaal het Frans is.
Voetnoot :
14 GWH 6 mei 2006, arrest nr. 65/2006.
In 2009 wijzigde de Vlaamse overheid de rechtspositiedecreten15 voor het onderwijzend personeel en nam er een aantal bepalingen over taalkennis in op. Voor de Franstalige scholen in de randgemeenten bevatte deze nieuwe regeling vereisten inzake de onderwijstaal én de bestuurstaal. De nieuwe regeling bevatte een brede waaier aan mogelijkheden waarmee het onderwijzend personeel van de scholen uit de randgemeenten de kennis van het Nederlands kon aantonen. Opmerkelijk hierbij was dat een Selor-attest voortaan de vereiste taalkennis Nederlands (bestuurstaal) bij nieuwe aanstellingen niet meer kan staven.
Voetnoot:
15 Vlaamse Gemeenschap, decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, zoals gewijzigd door het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX van de Vlaamse Gemeenschap, meer bepaald de art. 17, 17bis, 17ter, 17quater, 17quinquies en 17sexies;
Vlaamse Gemeenschap, decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs, zoals gewijzigd door het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX van de Vlaamse Gemeenschap, zie art. 19, 19bis, 19ter, 19quater en 19quinquies.
Begin 201516 oordeelde het Grondwettelijk Hof echter dat de Vlaamse decreetgever onbevoegd is om het gebruik van de talen voor het onderwijs, en bijgevolg ook de taalkennis, te regelen van het onderwijzend personeel in de gesubsidieerde vrije scholen uit de randgemeenten. Deze uitspraak kwam er nadat een leerkracht lichamelijke opvoeding van een gesubsidieerde Franstalige basisschool die gevestigd is in een randgemeente de weigeringsbeslissing van de Vlaamse Gemeenschap om de uitbreiding van haar benoeming te subsidiëren voor de Raad van State aanvocht. Volgens de Vlaamse Gemeenschap kon de betrokken leerkracht de vereiste kennis van het Nederlands volgens artikel 19quater van het Rechtspositiedecre et immers niet aantonen.
De leerkracht van haar kant betwistte de grondwettelijkheid van de bepalingen van het decreet waarop de weigeringsbeslissing steunde. Volgens haar was de Vlaamse decreetgever in dezen niet bevoegd voor de scholen gevestigd in de faciliteitengemeenten omdat de regeling opgenomen in de onderwijstaalwet volgens artikel 129, § 2 van de Grondwet een exclusieve bevoegdheid van de federale wetgever is.
Voetnoot :
16 GWH 12 maart 2015, arrest nr. 28/2015.
Volgens de Vlaamse Gemeenschap valt het artikel 19quater van het Rechtspositiedecreet waarmee bepaalde taal(kennis)vereisten zoals de kennis van de bestuurstaal worden opgelegd aan leerkrachten in de Franstalige basisscholen van de faciliteitengemeenten, echter onder de onderwijsbevoegdheid zoals geregeld in artikel 127, §§ 1 en 2 van de Grondwet. Deze onderwijsbevoegdheid geldt immers volgens de Vlaamse Gemeenschap niet alleen in heel het Vlaams Gewest, met inbegrip van de randgemeenten, maar ook in de Nederlandstalige onderwijsinstellingen van Brussel-Hoofdstad.
Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat de onderwijsbevoegdheid de Gemeenschappen weliswaar de mogelijkheid biedt om regelingen uit te vaardigen inzake “het onderwijs van een bepaalde taal als onder- deel van het schoolprogramma”, maar niet om “het gebruik van de talen voor het onderwijs” te regelen. Artikel 129, § 2 van de Grondwet onttrekt deze laatste bevoegdheid volgens het Grondwettelijk Hof uitdrukkelijk aan de Gemeenschappen ten voordele van de federale wetgever voor de onderwijsinstellingen in de faciliteitengemeenten.
Het Grondwettelijk Hof oordeelde dus dat de overheid die bevoegd is om het taalgebruik te regelen ook bevoegd is om de taalkennis te regelen, inclusief het niveau en de manier waarop men dat niveau kan bewijzen. In de randgemeenten is dat dus de federale wetgever.
Artikel 19 quater van het Rechtspositiedecreet schendt volgens het Hof dan ook de geldende bevoegdheidsregeling voor zover het van toepassing is op de vrije, gesubsidieerde basisscholen in de randgemeenten.17 Het Hof preciseert in dit arrest ook dat de taalwet bestuurszaken niet van toepassing is op de leerkrachten van het vrije gesubsidieerde onderwijs in de randgemeenten.
Uit de 2 aangehaalde arresten moet worden afgeleid dat het onderwijzend personeel van de Franstalige gemeentelijke basisscholen uit de randgemeenten zijn kennis van het Nederlands moet aantonen, terwijl het onderwijzend personeel uit de vrije, gesubsidieerde scholen dit niet hoeft te doen.18
Voetnoten :
17 Na deze duidelijke stellingname van het Grondwettelijk Hof vernietigde de Raad van State de weigeringsbeslissing van 27 maart 2012 van de Vlaamse Gemeenschap om de benoeming van de betrokken leerkracht te aanvaarden. Zie RvS 6 oktober 2015, arrest nr. 232.445. Momenteel loopt er bij het Grondwettelijk Hof een vernietigingsberoep waarbij aan het Hof gevraagd wordt om de ongrondwettelijkheid van artikel 19quater van het Rechtspositiedecreet vast te stellen.
18 Het Hof stelde in het arrest 65/2006 van 3 mei 2006 duidelijk dat de federale wetgever wel degelijk extra taalkennisvereisten kan opleggen aan de leerkrachten van de gemeentelijke basisscholen in de randgemeenten, omdat zij deel uitmaken van het gemeentepersoneel en zodoende onder de toepassing van artikelen 23 en 27 van de taalwet bestuurszaken vallen.
Het arrest van 12 maart 2015 doet echter ook de vraag rijzen welke wetgever bevoegd is om te bepalen op welke wijze het onderwijzend personeel van de Franstalige gemeentelijke basisscholen zijn kennis van het Nederlands dan moet aantonen. Anders gezegd, in hoeverre is de juridische redenering die het Hof volgde in de zaak over de taalkennis van een onderwijzer van een vrije school, ook toepasbaar op het onderwijzend personeel van de gemeentelijke basisscholen? In het arrest overweegt het Hof dat de federale wetgever bevoegd is om het gebruik van de talen, en de daaraan verbonden taalkennisvereisten, te regelen in de scholen die gevestigd zijn in de faciliteitengemeenten. Artikel 129 GW bevat immers een bevoegdheidsverdelende regel voor het gebruik der talen o.a. in het onderwijs in de door de overheid opgerichte, gesubsidieerde en erkende scholen.
Een laatste complicatie in dit toch al ingewikkeld verhaal is de uitspraak van het Europees Hof van Justitie van 5 februari 2015.19 Volgens deze uitspraak miskent de taalwet bestuurszaken het vrije verkeer van werknemers zoals vervat in artikel 45 VWEU en verordening nr. 492/2011 van het Europees Parlement20 omdat kandidaten voor een ambt bij de lokale besturen de kennis van de bestuurstaal alleen door een taalattest verstrekt door Selor kunnen bewijzen (indien het diploma die taalkennis niet kan staven).
Zowel de Vlaamse als Franse Gemeenschap hebben intussen de nodige stappen ondernomen om de situatie recht te zetten.21
Op federaal niveau werd in maart 2016 een wetsontwerp goedgekeurd in dit verband.22 Jammer genoeg, betreft deze wijziging enkel het Duitstalige taalgebied en niet de faciliteitengemeenten. De adjunct van de gouverneur betreurt het ten zeerste dat de wetgever niet van de gelegenheid gebruik maakte om eveneens de situatie van het (onderwijzend) personeel (uit de Franstalige gemeentelijke basisscholen) in de randgemeenten te regelen.
Voetnoten:
19 Hof van Justitie, arrest C-317/14 van 5 februari 2015.
20 Verordening nr. 492/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 betreffende het vrij verkeer van werknemers binnen de Unie.
21 Decreet Vlaamse Gemeenschap van 18 november 2011 tot regeling van het bewijs van taalkennis, vereist door de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, BS 16 december 2011;
decreet Franse Gemeenschap van 7 november 2013 betreffende het bewijs van de taalkennis vereist door de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd op 18 juli 1966, BS 3 januari 2014.
22 Dit verslag bevat een weergave van de activiteiten van de dienst voor de jaren 2014 en 2015. Er wordt geen rekening gehouden met feiten en actualiteit na maart 2016.
Kamer, Parl. St. 2015-2016, doc 54/1653/001, goedgekeurd in de plenaire zitting van 17 maart 2016.